Hendrik Heyme Kilsdonk

Koning 1783

Hendrik Heyme Kilsdonk.

Op de vierde zilveren plaat van de Heeswijkse schutterij staan de woorden: Hendrik Heyme Kilsdonk Conink van het St. Willebrordusgilde te Heeswijk 1783. Met de naam Hendrik Kilsdonk kunnen we wel overweg. Maar wat moet “Heyme” daar tussen? Dit ongewone woord is eigenlijk een voornaam, even zo goed als Jan, Piet, Klaas. Thans is de voornaam Heime (Heimen, Heiman) buiten gebruik geraakt, doch vroeger kwam men hem veelvuldig tegen, ook hier, vooral in de families Kilsdonk en Verhagen. De voornaam “Heime” was vrij algemeen in gebruik, toen onze voorouders nog niet gekerstend waren. Sinds de dagen van St. Ambrosius reeds kon de Kerk daarmee geen genoegen nemen. De Romeinse Catechismus en het Rituale Romanum spraken de wens uit, dat bij de toediening van het H. Doopsel aan kinderen zoveel mogelijk de namen van Heiligen zouden worden gegeven, opdat de gedoopte door het voorbeeld van hun patroon tot een godvruchtig leven opgewekt en door hun voorspraak beschermd mochten worden. Maar wat te doen als de doop heffers aan kind ten doop hielden en het “Heime” wilden noemen, omdat de grootvader aldus genoemd werd en aangesproken? Na rijp beraad kwam men overeen, het de doopnaam “Wilhelmus” te geven. Er waren verschillende heilige, die deze naam droegen. Nu kon de jongen Heime blijven heten, doch St. Wilhelmus was zijn dooppatroon. Het zou lang duren, eer men in Heeswijk zover was. Onze Hendrik, Koning van het St. Willebrordusgilde, werd 1 december 1755 gedoopt als de tweede zoon van Wilhelmus Klaassen van Kilsdonk. Maar Wilhelmus Klaassen van Kilsdonk droeg dien voornaam eigenlijk niet als doopnaam. Zijn doop staat ingeschreven met enkel de voornaam: Haijmo. Pastoor van Heck wist er blijkbaar geen raad mee en gaf maar een Latijnse omzetting van de inheemsen voornaam: Heyme. Een inheemse naam inderdaad. En nog merkwaardig is, dat Heyme de betekenis heeft van heem of huis, dus het heem is, meest oorspronkelijke zin. Denken we maar aan het woord heemhond, d.w.z. de hond, die huis en erf bewaakt. Toen Hendrik Heyme Kilsdonk in 1783 Koning werd, besloot hij, overeenkomstig art. XIV van de gildekaart, het “juweel”, met een half loot zilver te verbeteren, d.w.z. een koningsschild te laten maken. H. Willebrord en St. Joris kwamen er op staan, en onder zijn naam liet Hendrik een boer graveren met een steek op, achter een ploeg. Men moet hieruit niet afleiden, dat hij de steek had opgehad. De steek was in die tijd het gewone hoofddeksel, dat ook door boeren werd gedragen. Hendrik Heyme Kilsdonk huwde Antonia van Kessel en stierf 1 september 1827. De vraag rijst, in welke familie verhouding hij stond tot de Kilsdonken, die we hier thans nog kennen.

Hendrik Heyme Kilsdonk was een neef van Anna Maria Kilsdonk (de moeder van Prelaat van den Brand). Hij was ook een neef van Klaas Kilsdonk, die huwde met Anna Maria Dobbelsteen (de zuster van de oudste der Drie Dobbelstenen). De grootvader van Hendrik Heyme, Anna Maria Peere en Klaas Dirke heette Klaas Heyme van Kilsdonk, die 20 februari 1724 trouwde met Maria Hendrickx Jacobs. Uit dit huwelijk kwamen negen kinderen voort, waarvan vier zonen in Heeswijk trouwden, en op hun beurt kinderrijke gezinnen vormden. Men zou in die tijd gezegd hebben; de Kilsdonken nemen steeds in aantal toe en hun naam blijft onafscheidelijk verbonden met Heeswijk. Het is nog maar een paar jaar geleden, dat in Heeswijk van de Kilsdonken slechts over waren: Graadje, Klaas, Dirke met zijn twee zusters, ongehuwd bijeen bleven. Thans houden Graadje en Mieke hun verblijf in het Theresia gesticht te Dinther. “Tempus edax rerum”. Tegen de tijd is niets bestand.